Home  /  Over Zottegem en haar bestuur  /  Over Zottegem  /  Een vleugje geschiedenis  /  Zottegemse spotnamen

Zottegemse spotnamen


Inleiding

Hollanders noemen we "Kaaskoppen” of "Kezen”, Gentenaars zijn "Stropdragers” en in Aalst zijn het "Ajuinen”. Spotnamen, ze bestaan nog, maar slechts een paar van de honderden hebben de geschiedenis echt overleefd. Vroeger, zeg maar tot na de Eerste Wereldoorlog, was dat anders. Vrijwel elk dorp en elke stad had één of meer spotnamen. We zochten de spotnamen van onze stad voor u op. Maar, ter oriëntatie, eerst een stukje "algemene spotnamengeschiedenis”.
 

Kerktoren

Mensen hebben altijd graag de draak gestoken met anderen, en vooral hun onmiddellijke omgeving was hierbij de kop van Jut. De Oude Grieken lachten al om de Beotiërs, die ze onnozelaars en dommeriken noemden. De term is zelfs in onze woordenschat geslopen: een Beotiër is een domoor en een lomperd, lezen we in de "Dikke” Van Dale.

Bij ons danken veel spotnamen hun ontstaan aan de naijver tussen steden, tussen stad en platteland en tussen welvarende en minder welvarende dorpen. Vooral op de boerenbuiten ging men er stevig tegenaan. Opgesloten in hun eigen kleine kringetje, levend onder de kerktoren en met weinig contact met andere dorpen - twee uur gaans was al een hele afstand en veel verder ging men zeker geen lief gaan zoeken - was er een soort wederzijds wantrouwen, soms zelfs een onderlinge vijandschap, die zich laat aflezen uit onder meer de spotnamen. De geringste gebeurtenis, het kleinste voorval was voldoende om een eigen leven te gaan leiden. Het werd opgeklopt en verder verteld, het overleefde soms generaties, in zoverre dat naderhand vrijwel niemand nog de ware oorsprong van de spotnaam kon vertellen.
 

Dommeriken

In Leeuwergem was men niet van de slimste en de bewoners kregen de spotnaam "Dommeriken” opgekleefd, naast andere minder fraaie bijnamen als "Vortzakken”, "Rotzakken” en "Zotten”. Hun spreekwoordelijke domheid wordt geïllustreerd met de volgende anekdote. "Op een zondag kwam de pastoor tijdens een wandeling voorbij een huis waar de vrouw druk bezig was met haar linnen. "Maar vrouwken”, zei de pastoor, "Weet ge dan niet dat het vandaag zondag is?”. "Ik meende dat het zaterdag was”, antwoordde de vrouw verwonderd. "Ik was het hemd van mijn man om met hem morgen naar de kermis te gaan”. De zondag daarop, vooraleer zijn sermoen te beginnen, sprak de pastoor: "Beminde parochianen, vermits ge niet weet wanneer het zondag is, en bijgevolg ook niet wanneer gij van linnen moet veranderen en uw hemd door uw brave vrouwen moet laten wassen, heb ik de koster de opdracht gegeven voortaan ‘s zaterdags de klok te luiden. Op dat teken zult ge uw hemd uittrekken zodat uw vrouw het tegen ‘s anderendaags kan wassen”. Meteen weten we dat de Leeuwergemnaars maar één hemd rijk waren, bepaald geen teken van luxe. Hetzelfde verhaal wordt ook verteld van Elene. Hoewel rekenen en tellen niet hun strafste kant was, moesten zij, in tegenstelling tot hun Leeuwergemse buren, niet op een hemd kijken: om te weten hoeveel weken er tussen Pasen en Pinksteren waren, legden ze vanaf Pasen geen enkel hemd meer af, maar deden er iedere week een vers over, zodat ze naderhand enkel nog hun hemden hoefden te tellen .... Over Elene vertellen de inwoners van Balegem trouwens nog een andere leuke anekdote. "Op een bepaald moment zaten ze te Elene zonder pastoor en niet goed wetend hoe of waar aan een nieuwe te geraken en ook het wachten beu, besloten ze er zelf een te gaan zoeken. Na lang en vruchteloos in de parochie te hebben uitgekeken naar iemand die de plaats van pastoor kon bekleden, werden ze moedeloos. Eindelijk vonden ze een man die in een gracht lag te slapen. En omdat ze niet zonder pastoor durfden terug te keren, besloten ze de man een voorstel te doen. "Zoudt ge bij ons geen pastoor willen worden?”, vroeg een der afgevaardigden. "Ten kan niet beter zijn”, antwoordde de man en in triomf brachten ze hem naar de kerk die vol wachtend volk was. De nieuwbakken pastoor zou er de hoogmis zingen. "Ten kan niet beter zijn ...” zette hij de mis in. Maar de koster was afgunstig op de nieuwe pastoor en bij het horen van zo’n vreemdsoortige mis, dacht hij het middel te hebben gevonden om een klacht neer te leggen en de vreemde pastoor te doen afzetten. Hij trok naar de bisschop in Gent. "Wel, hoe was dan ‘t begin van de mis”, vroeg die. "Ten kan niet beter zijn”, antwoordde de koster. Welnu, verweet de bisschop, als ‘t niet beter kan zijn, wat komt ge hier klagen? En de domme Elenaars mochten hun zonderlinge pastoor houden”.
 

Beneknagers

In Velzeke, de geboorteplaats van Jan De Lichte, moest men als "Vechters” door het leven. De Velzekenaren dragen wel meer minder fraaie spotnamen, als "Moordenaars”, "Beneknagers” en "Bedelaars”. Benen afknagen doe je niet uit welstand, maar met dat bedelen viel best wat te verdienen, zoals de volgende anekdote ons leert: "Zekere dag ontmoet een bedelaar van Velzeke op zijn ronde een werkman die aan de oogst bezig is. "Mijn vriend”, vroeg hij hem, "Hoeveel wint gij met dat zwaar werk?”. De lonen stonden toen laag en de arbeider antwoordde: "Ik win tweeëndertig cens en half, gelijk iedereen”. "Wel, ga mee met mij. Ik geef u nen frank en de kost”, zei de bedelaar. De Velzekenaren worden ook "Slabuiken” genoemd, maar hier missen we tekst en uitleg. De Velzeekse bedelaar was alvast een stuk slimmer dan de inwoners van Grotenberge (Breivelde) die "Steenezels” werden genoemd. De raadsleden namen alvast het voortouw, getuige het volgend verhaal: "De Gemeenteraad vergaderde rond een Leuvense stoof die wat al te uitbundig was opgepookt en het werd bepaald warm. Hoe het probleem opgelost? Niemand wist het, tot één onder hen voorstelde om, in de plaats van de deur op een kier te zetten of een jas uit te doen, … de kachel buiten te zetten!”. "Men bakt er met de kermis de vliegen in het brood”, beweerde men in de naburige parochies. Een rake opmerking, want de kermis valt er zo laat op het jaar dat er na de kermis, uiteraard omwille van de kouder wordende dagen, geen vliegen meer zijn. Bijzonder tijdsgebonden was het gezegde "Ik wille nen duvel zijn zo groot als de kerke van Breivelde”, want dat sneed slechts hout toen men er tijdelijk zonder kerk zat omdat men de oude had afgebroken en een nieuwe bouwde. Nog een lapnaam was "Savooistekken”, maar waar dat op sloeg, is ons niet duidelijk. De inwoners van Oombergen moesten als "Gersbuiken” door het leven. Zij hadden vroeger de gewoonte om met de kermis, na het noenmaal, plat op hun buik in het gras te gaan liggen om een dutje te doen. "Gersbuik, uwen buik is groen!”, werd hen nageroepen. Hetzelfde werd trouwens gezegd tegen de inwoners van Sint-Goriks-Oudenhove. De gemeente zelf werd smalend "Slechte Guerens” genoemd, parafraserend op de lokale gemeentenaam "Sente Guerens”. Van het naburige Sint-Maria-Oudenhove zijn geen spotnamen gekend. In Strijpen woonden volgens de volksmond "Mensen” of "Zielen” omdat de inwoners te pas en te onpas "mens toch” en "mijn zielken toch” gebruik(t)en. Spreekwoordelijk was "Een stem gelijk die van de paster van Strijpen”: een zeer grove, zware stem. De overlevering wil dat er te Strijpen een pastoor was die zo luid kon zingen dat de heiligenbeelden naar beneden donderden. De inwoners van Erwetegem kregen dan weer de naam "Ertegemsche Pikkels” opgekleefd, een spotnaam waarvan de betekenis ons ontsnapt. Ze werden ook als eens "Theezeikers” genoemd, net als de Zottegemnaars.
 

Thee

Het kleine Zottegem telde liefst een tiental spotnamen. Het meest voor de hand liggend is uiteraard "Zotten”, naar de naam van de gemeente. Dat werd meteen gepareerd met de gevleugelde uitspraak: "’t en ès hier geen Zottegem, ’t es Wijzegem”. De Zottegemnaars moesten ook als "Parreibuiken” en "Parreifretters” door het leven; vermoedelijk werd hier nogal wat prei geteeld. "Pekkers”, "Paretmakers” en "Theezeikers”. Nogal wat spotnamen verwijzen naar de economische bedrijvigheid in Zottegem: "Schoenmakers”, "Pekkers”, "Harstplaasters”, "Stoofmakers” en "Theedrinkers”. De eerste drie namen refereren aan de bloeiende schoenmakersnijverheid. Men beweerde dat de Zottegemnaren waren te herkennen aan de vreemde geur van de hars of de pek (harst) die werd gebruikt bij het vervaardigen van schoenen. Een harstplaaster is een pleister van schoenmakerspek. Met "Theezeikers” zitten we in de brouwersstiel. De naam verwijst naar de fameuze "Zottegemschen thee”, het amberkleurige bier dat hier werd en wordt gebrouwen. Dat men toen, net als nu, een stevig glas kon drinken, bewijst de uitdrukking "Van Zottegem naar Put gaan”, met andere woorden, eerst aan de drank en dan het putteken in! Een gemeente die floreert, wekt de afgunst van de buurgemeenten op. Dus kregen de Zottegemnaren minder fraaie namen opgespeld als "Paretmakers”, "Schijtheren” en "Beslagmakers”. In Godveerdegem werd de spotnaam bijna een eretitel. De plaatselijke bevolking is wat fier " Picarren” te worden genoemd en een heus Picarrencomité verzorgt er jaarlijks niet alleen de "Picarrenfeesten”, maar er wordt ook stevig verbroederd met Picardië. Want, daar zou de oorsprong van de spotnaam liggen: nogal wat Godveerdegemnaren wonnen in de 19de en het begin van de 20ste eeuw hun kost als "Fransman”, als seizoenarbeider op de immense kouters van het Franse Picardië. Het is een naamverklaring die alvast een stuk flatterender is dan de andere mogelijke oorsprong van "Picarren”. Als we sommige auteurs mogen geloven zou men in Godveerdegem toentertijd bepaald oudmodisch zijn geweest en ze nog de halsboord met lange tippen - genaamd picard - hebben gedragen, toen die zondagse kledij al lang niet meer in de mode was .... Ook niet bepaald om naar huis over te schrijven, is hun, nu niet meer gekende, spotnaam "Flierefluiters”, in de oude betekenis van "modepoppen, pronkers, windmakers”.
 

Zottegems uur

Spreekwoordelijk en in de streek van Zottegem nog algemeen gebruikt is de "Balegemse noen”, niet te verwarren met het "Zottegems uur”. De tijdsaanduiding slaat op iemand die veel te laat op een vergadering komt, een manier van doen die men tot vandaag niet heeft afgeleerd in de Egmontstad. "Balegemse noen” betekent dan weer dat je rijkelijk laat aan tafel gaat, zo rond een uur of twee ‘s middags. Waarom precies in Balegem? Ook hiervoor heeft de volksmens een verklaring: "Vroeger was er in de streek maar één koster, die ‘s middags in verschillende dorpen moest luiden, het ene na het andere. Die dorpen lagen nogal ver uit elkaar en Balegem kwam als laatste aan de beurt, in zoverre dat de middag daar al lang voorbij was als de noenstond luidde”.
 
© Danny Lamarcq
 
Bronnen
Een basisbron voor de studie van de vele spotnamen in het Nederlandse taalgebied is het zesdelige "Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk” van Jozef Cornelissen, afgewerkt in 1929.

Ook bij Nestor Van den Bossche, Spokerijen in de streek van Zottegem, valt er wat te rapen.