Home  /  Over Zottegem en haar bestuur  /  Over Zottegem  /  Een vleugje geschiedenis  /  Egmontschilderijen in het stadhuis

Egmontschilderijen in het stadhuis


Onze stad beschikt over niet zoveel tastbare herinneringen aan Lamoraal Graaf van Egmont. Het restant van het 15de-eeuwse kasteel, de grafkelder en, niet te vergeten, de twee standbeelden, springen het meest in het oog. Maar in de raadzaal van het stadhuis prijken twee minder gekende "Egmontherinneringen" die een bijzonder waardevol onderdeel vormen van het stedelijk patrimonium: de schilderijen "Laatste eerbewijzen aan Egmont en Horne" en "Het kasteel Egmond-aan-den-Hoef".
 

Laatste eerbewijzen

Dit vrij grote doek (1,78 x 1,28 m) werd gepenseeld door Louis Gallait, een van de Belgische grootmeesters van de Romantiek. Deze kunststroming kreeg de wind in de zeilen toen België in 1830 onafhankelijk werd en men de "nationale" geschiedenis op tal van manieren wilde verheerlijken. Dit deed men onder andere door schilderijen op groot formaat te maken waarin episodes uit ons verleden ten voeten uit werden geschetst. Hierbij legde men de klemtoon op het dramatische en gevoelsmatige. Louis Gallait (Doornik 1810 - Schaarbeek 1887) genoot in dat opzicht al tijdens zijn leven een grote reputatie, zowel in binnen- als buitenland. Zo penseelde hij onder meer de historiestukken "Troonsafstand van Keizer Karel", (1841), "De inname van Antiochië door de Kruisvaarders" (1843) en "De pest te Doornik in 1092" (1882). Van zijn hand zijn ook 15 historische portretten in de Senaat evenals portretten van koning Leopold II en koningin Maria-Henrietta.

"De Laatste Eerbewijzen ..." wordt als zijn absoluut meesterwerk beschouwd. Hij schilderde het doek op groot formaat (2,30 x 3,28 m) in 1851 en nog datzelfde jaar werd het schilderij aangekocht door zijn geboortestad, bestemd voor het "Musée de Beaux-Arts", voor de toen formidabele som van 30.000 frank. (1) Het doek had zoveel bijval dat Gallait eigenhandig verscheidene - men denkt aan vier doeken - replieken op kleiner formaat vervaardigde. Vermoedelijk de laatste repliek, gedateerd 1882, werd door de stad Zottegem verworven uit een Gentse privécollectie. Dit gebeurde in de gemeenteraadszitting van 20 december 1979. De stad kon dit unieke stuk aankopen voor 400.000 frank, voor 60% betoelaagd door het Ministerie van Nederlandse Cultuur.

Voluit noemde Gallait dit doek "De laatste eerbewijzen van het Brusselse schuttersgilde aan de graven Egmont en Horne". In de volksmond werd het al snel "De afgehouwen hoofden" genoemd en het zijn inderdaad de onthoofde koppen van Egmont en Horne die in de compositie alle aandacht opslorpen. De scène die Gallait uitbeeldt, speelt zich kort na de onthoofding van de tragische graven af. Hun lijk werd opgebaard in het Brusselse Recolletenklooster, waar de leden van de Brusselse Gilden een laatste groet kwamen brengen.

In zijn doek roept Louis Gallait, zowel door zijn koloriet, zijn compositie en zijn figuren de dramatische periode van het laatste kwart van de 16de eeuw op, toen onze gewesten verwikkeld waren in een bijna niet te ontwarren kluwen van politieke, economische en godsdienstige aard met geweld en tegengeweld, oorlog, hongersnood, brandschatting en plundering. Egmont en Horne verloren er letterlijk het hoofd bij: ze werden op de Grote Markt te Brussel terechtgesteld in 1568.

Gallait penseelt die tragiek door een sterke licht-donker werking. Zo zien we hoe de hoofden van Egmont en Horne op het witte hoofdkussen sterk contrasteren met het zwarte doodslaken, wat nog versterkt wordt door de lijkbleke hand die onder het laken uitsteekt. Heel wat figuren zijn in donkerrode tinten gekleed, en de soldaat met harnas werkt als een spiegel. Links bovenaan zien we een pater een kaars aansteken, een beetje schimmig, op de achtergrond. Ook de verschillende figuren getuigen van de tragiek van die tijd. De verschillende leden van de Brusselse Gilden staan rechts op een hoopje, met voorin de Meester van de Kruisbooggilde (merk de kruisboogpijl in zijn linkerhand op!). De geharnaste soldaat en de over diens schouder loerende spion symboliseren de Spaanse verdrukking en roepen een tijd op waarin je niemand kon vertrouwen.

(1) Andere bronnen vernoemen een origineel doek gepenseeld in 1848 dat in een Berlijns museum zou worden bewaard. Het Doornikse doek zou een kleinere "kopie" zijn dat Gallait in 1851 schilderde.
 

Egmond-aan-den-Hoef

Heel wat ouder is het monumentale doek (1,26 x 2,90 m) waarop het kasteel van Egmond-aan-den-Hoef wordt afgebeeld. Het is een origineel werk van de 16de-eeuwse Noordhollandse meester Gillis De Saen. Het schilderij kwam in het bezit van de familie Six, vermaarde kunstverzamelaars. Jonkheer Six van Hillegom gaf een groot deel van zijn collectie in bruikleen aan het Rijksmuseum van Amsterdam, maar na zijn dood werden de doeken aan de erfgenamen teruggeven, die enkele werken verkochten. Ook het doek "Egmond-aan-den-Hoef" kwam in de handel. De Brusselse Galerij Finck kocht het werk. Het is bij hen dat de "Vrienden van het Kasteel van Egmont en zijn Museum" het doek konden kopen.
 
In het voorjaar van 1968 - het Egmontjaar! - werd het schilderij opgehangen in de Ridderzaal. Naderhand kwam het in de raadzaal van het stadhuis. Gillis De Saen schilderde het werk vermoedelijk in 1575. Het toont het slot en de slotkapel van de graven van Egmont in zijn volle glorie. Het doek wordt trouwens beschouwd als het beste en meest oorspronkelijke schilderij van het slot. Alles wijst erop dat De Saen het werk maakte in opdracht van de Egmonts, blijkbaar als een tastbare herinnering aan de grafelijke titel die de Egmonts op het einde van de 15de eeuw verwierven. Zo zien we centraal bovenaan het werk het wapenschild van Jan III, de eerste heer van Egmont die de graventitel verwierf.
 
Deze Jan III, grootvader van Lamoraal en bijgenaamd "Manke Jan", staat ten andere, samen met zijn vrouw Magdalena van Weerdenburg, afgebeeld in het groepje van zes figuren onderaan het doek. De andere personages van dat groepje zijn, van links naar rechts, de kanunnik, de deken, de abt en de hofnar. Ook de andere figuren zijn stuk voor stuk identificeerbaar. Zo bijvoorbeeld de schout, een boer en een hellebaardier die op een kluitje bij elkaar staan in het midden van het doek. Voor hen zijn een visvrouw en een huishoudster druk in gesprek. Een jager, het geweer in de hand, wil een eend verschalken en de man met de mand op de rug is een bakker met brood. Helemaal rechts zit een boerin een koe te melken, zonder stoeltje, terwijl de koe bij de horens wordt vastgehouden door de boer. Een meid draagt melkemmers aan een juk. We zien ook een koets wegrijden: het zijn de regenten die zich naar Alkmaar begeven.
 
De kledij is 16de-eeuws en we kunnen heel wat leren over bijvoorbeeld de manier waarop kinderen toen speelden: wie goed kijkt ziet een kind met een stokkepaard - paardjerijden is dus van alle tijden - en ook twee kinderen met kolven (die er een beetje als hockeysticks uitzien). Een ander jongetje speelt met een kruisboog. Het kasteel zelf wordt in zijn volle glorie uitgebeeld. Op het moment dat De Saen zijn doek schilderde, was het grotendeels verwoest. In 1573 hadden de geuzen, onder Sonoy, het in brand gestoken opdat het niet zou kunnen gebruikt worden als versterkte uitvalsbasis voor de Spanjaarden die toen een aanval op het nabije Alkmaar voorbereidden. De stad Alkmaar is trouwens rechts bovenaan afgebeeld, terwijl links bovenaan het naburige Egmond-aan-Zee wordt weergegeven. De "bergen" zijn als stijlelement aan het geheel toegevoegd, dit naar de mode van de tijd, toen men in dergelijke doeken steeds een stukje van de Alpen wou integreren. Van het kasteel blijven vandaag slechts de grondvesten bewaard. Ze werden door de gemeente Egmond geconsolideerd, zodat de bezoeker een idee krijgt van de omvang van dit toch wel bijzonder grote slot. De kapel, links op het schilderij, bleef wel bewaard. Ze werd grondig gerestaureerd en wordt nu zowel voor religieuze als socio-culturele doeleinden gebruikt.